13 juni 2008

Een onbekende bakermat

Voor wat de geschiedenis van de familie Van den Bos in de jaren 1200-1550 betreft is vrijwel niets met zekerheid te zeggen. We moeten ons hier tevreden stellen met meer algemene gegevens. Bos duidde aanvankelijk struikgewas of kreupelhout aan (vgl. Engels bush) Onder invloed van het Franse bois nam het in het middelnederlands de betekenis 'bos' aan, en als zodanig verdrong het de oude benaming hout, die enkel hier en daar in de dialecten bewaard bleef. Zowel de oude als de jongere toepassing kunnen ten grondslag liggen aan de familienamen Bos, van de/den Bos (se) enz. Rond 1100 was er een overgang van de textielindustrie in Vlaanderen van het platteland naar de steden. Kenmerkend voor de 12e en 13e eeuw is het grote aantal stormvloeden, waaronder die van 1170. Vanaf 1190 zijn de graanprijzen zeer sterk gestegen. Het jaar 1197 bracht misoogst en honger in de Nederlanden en ook voorouders Van den Bos hebben dit aan den lijve ervaren, zij het dat ze zich nog niet met een familienaam tooiden. Nog tot het eind van de Middeleeuwen hadden de mensen slechts een naam, een Germaanse naam, al nam vanaf 1200 het gebruik van toenamen en patroniemen toe. Het jaar 1219 bracht een grote stormvloed. Onduidelijk en onbekend is waar de 13e en 14e eeuwse voorouders van de latere Van den Bossen hebben gewoond en wat ze voor werk deden. Het zal een zeker agrarisch karakter hebben gedragen, ofschoon de wolproductie in de 13e eeuw reeds van groot belang was voor de economie in de Lage landen. De periode 1100-1250 was overigens klimatologisch een vrij gunstige periode. Ondanks de steeds weerkerende stormvloeden was het klimaat de mensen relatief welgezind. Het jaar 1288 bracht een stormvloed in het noorden. In de 14e eeuw werd het relatieve evenwicht verstoord. De zomer van 1315 bracht enorm veel regen en in mei 1316 was het brood onbetaalbaar geworden. Een enorme hongersnood was het gevolg (1315-1317 graancrisis en hongersnood) In de navolgende periode kwamen de boeren meer en meer in opstand (Vlaamse rebellie van 1328) en werd de situatie nog verergerd door het optreden van de Zwarte dood in de jaren 1347-1349. Gevolg was een periode van grote recessie en daling van de welvaart in de jaren 1350-1450, gepaard aan een scherpe daling van de graanprijzen. De Vlaamse textielindustrie begon weg te kwijnen maar de Hollandse textielnijverheid ging ongestoord door. De 14e eeuwse Van den Bossen (Hadden ze al een achternaam, mogelijk patroniemen) aten vooral brood (grof roggebrood of gerstebrood). Daarnaast potagie met spek of rundvlees en vis als vastenvoedsel. Men dronk bier of cider en vooral vanaf 1350 hoppebier. Er werd veel brood en kaas gegeten. In 1360 zag men zich opnieuw met de pest geconfronteerd, evenals in 1382. We mogen met zekerheid stellen dat onze voorouders in deze tijd een jonge dood zijn gestorven. In 1384 begon de uitbreiding van onze landen met de erfenis van Vlaanderen door Philips de Stoute. Het is tegen 1400 dat de eerste familienamen hun intrede doen. Veel is ons over deze periode niet bekend. De Middeleeuwse Van den Bossen leefden bij voortduring onder de dreiging van gevaar en rampspoed. Met recht mogen we aannemen dat de koopkracht van de familie - waar ze ook geleefd mogen hebben in de Nederlanden - in de jaren 1400-1439 flink gedaald is. Na 1440 trad een stijging op tot omstreeks 1473, waarna tot 1492 weer een moeilijker tijd aanbrak. De vrouwen hadden in deze periode nog tal van taken bij begrafenissen en bevallingen. (Philips de Goede 1419-1469 en Jacoba van Beieren 1417-1436) Het jaar 1438 bracht honger en pest en een daarmee gepaard gaande forse daling van het aantal huwelijken. De crisisachtige tijd kwam mede tot uitdrukking in een stijging van de bedelarij en criminaliteit. Rond 1450 zijn de eerste tekenen van het kapitalisme zichtbaar. De boekdrukkunst brengt grote veranderingen met zich. De in deze periode levende Van den Bossen waren mogelijk boeren-wevers. (Moderne devotie - Erasmus 1469) Tot 1475 kan men spreken van een zekere demografische- en economische malaise. De bastaardij tiert welig in de Nederlanden. De jaren 1480-1483 zijn jaren van enorme duurte en de misdaad neemt een schrikbarende omvang aan. Bovendien stijgen de prijzen in de jaren 1486-1492 opnieuw. Niettegenstaande dit gegeven is er sprake van een relatief hoog vleesverbruik. In 1493 sloeg de pest toe en enige van onze voorouders kunnen hierbij het leven hebben gelaten.

Vanaf 1500 vindt een zekere sociaal-culturele omslag plaats die zijn weerslag vindt in de toepassing van nieuwe fatsoensnormen. Demografisch gezien is er in deze periode sprake van een bevolkingsoverschot. De huwelijksleeftijd daalde en het geboortecijfer steeg. Gelet op de namen van onze voorouders in deze jaren moet men denken aan namen als Jan Jansz. van den Bos of Pieter Jansz. van den Bos. Vrouwen krijgen in deze tijd meer specifieke taken in gezin en huishouden, waarmee het gezin in enge zin zijn intrede doet. Het jaar 1517 markeert het begin van de Reformatie in de Lage landen, zij het dat deze vanaf 1550-1560 meer openlijk aan de dag treedt. De familie Van den Bos beleefde de zeer zachte winters in de jaren 1528-1530. Mogelijk heeft ze de honger van 1536 aan den lijve ondervonden. Uit deze tijd stammen de eerste trouwboeken (1540-1550) en komen in het noorden ook de familienamen meer in zwang, in navolging van het zuiden waar men dit gebruik al rond 1400 kende. Op straat vindt men dan nog veel vuil, vaak ratten en de huizen zijn meestal nog van hout. Wie in de geschiedenis duikt van de familie Van den Bos, begeeft zich in een bijkans nog volkomen onontgonnen gebied, zij het dat in 1943 op kasteel Cannenburgh bij Vaassen (Gelderland) door de kinderen van Jacobus van den Bos, broer van Denijs van den Bos (1896-1966) enig genealogisch onderzoek werd verricht. Vele raadsels zijn echter onopgehelderd en antwoorden op vragen naar de herkomst van deze familie zijn veelal moeilijk te geven. Niettemin is na enig archivarisch onderzoek wel het een en ander over de rode draad in de familiegeschiedenis te melden. In deze bijdrage zal een poging worden gedaan de geschiedenis van de familie vanaf circa 1550 tot heden te ontrafelen, ingebed in een sociaal-historisch kader. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan men stellen dat de oorsprong van de familie Van den Bos gezocht dient te worden in het 16e eeuwse Vlaanderen, vermoedelijk in de textielstreek rond Ieper en Houtkerke. Mogelijk vond het aldaar levende gezin Van den Bos zijn nering in de textielnijverheid dan wel in de zogeheten saaiweverij. Zeker is dit niet, maar men kan zich voorstellen onder welke vaak primitieve omstandigheden een dergelijk gezin leefde. Veel huisraad was er meestal niet. Het weefgetouw nam een centrale plaats in in de woning en voor de nacht behielp men zich met een strozak. Het moeten tamelijk zware jaren geweest zijn voor de familie; De jaren 1556-1557 werden gekenmerkt door vrij hoge voedselprijzen en in veel plaatsen en steden in de Nederlanden werd dan ook honger geleden. Het is onder deze omstandigheden dat het calvinisme vooral onder de wevers in de streek rond Hondschoote, Armentières en Houtkerke een grote aanhang krijgt na 1560. Zeker na het hongerjaar 1566, dat vele slachtoffers eiste, moest het calvinisme, ook als sociale beweging, een grote bloei doormaken. Door een algehele ontvolking van het platteland, kwam een trek naar de grote steden op gang. Mogelijk is het gezin Van den Bos na de val van Antwerpen in 1585 om religieus- economische redenen naar de Noordelijke Nederlanden getrokken, alwaar zich een tak van de familie in Leiden heeft gevestigd. Het was in deze stad dat met name de textielnijverheid een forse opgang doormaakte en vele Zuidnederlandse lakenarbeiders hun toevlucht zochten. Het jaar 1586 bracht een strenge winter en een natte zomer waardoor 1586-1587 een duur graanjaar werd. Reeds in 1582-1583 werd op veel plaatsen de Gregoriaanse kalender ingevoerd. De familie Van den Bos had zich na de reformatie aan het eind van de 16e eeuw tot het gereformeerde geloof bekeerd en na 1815 bij de Nederduits hervormde kerk aangesloten. Het was in deze kerk dat de familie haar zieleheil zocht. Onduidelijk is vanuit welke motieven het geslacht de overstap van het katholicisme naar het calvinistisch geloof heeft ondernomen. Goed mogelijk is dat dit omwille van zeer praktisch-economische factoren is geschied, hoewel men een aanvankelijk sterke innerlijke overtuiging niet mag uitsluiten. Vast staat dat de geschiedenis van de familie gedurende een viertal eeuwen in overwegende mate in de gereformeerd-hervormde traditie is gevoed, hetgeen voor een Noordnederlandse familie niet onlogisch is.

Vanaf 1590 legde men zich in Leiden toe op de vervaardiging van lichtere en goedkopere stoffen, vooral aangemoedigd door de productietechnieken die de Zuidnederlandse textielarbeiders in hun trek naar het noorden met zich namen. Het was in deze periode dat de huisindustrie sterk opkwam. Kooplieden besteedden het werk veelal uit en de meeste arbeiders zaten thuis te spinnen, weven of kaarden. Het loon bedroeg rond 1600 ongeveer 14 stuivers. Rond 1600 is het gebruik van drie namen ( Jan Jansz. van den Bos) in zwang. Na 1650 verdwijnt dit weer. Onduidelijk is hoe de familie in die eerste decennia in Leiden het hoofd boven water heeft weten te houden. Men mag aannemen dat het haar niet al te slecht is vergaan en dat ze zeker enige vrucht plukte van de vrij hoge welvaart in de periode 1600-1650; betaalde men in 1596 nog acht stuiver voor een twaalfpondsroggebrood, in 1620 daalde dit bedrag tot iets meer dan vijf stuiver. Gaat men ervan uit dat het gemiddelde gezin uit niet meer dan vier personen bestond, dan had volgens de Britse historicus Schama een dergelijk gezin twee roggebroden van drie pond per dag nodig. Dit kwam neer op een bedrag van negen stuivers. Het meest gangbare loon voor geschoolde handwerkslieden -voor het gemak neem ik aan dat de familie met name werk vond in de lakenindustrie- bedroeg ongeveer dertig stuiver per dag, hetgeen betekent dat per dag circa 30% van het verdiende loon aan brood werd uitgegeven. Daarnaast werd het nodige besteed aan goedkope groente, vis en zuivel. Gort, erwten en bonen kwamen vaak op tafel en ook maakte moeder de vrouw vaak een brij of hutsepot. De aardappel was nog onbekend als volksvoedsel. Rond 1610 werd in de Republiek maar liefst 250 liter bier per hoofd van de bevolking gedronken al was een kan bier van 1,2 liter voor een eenvoudig handwerksman vrij duur. De religie speelt in deze jaren nog een zeer dominante rol in het dagelijks leven van de Hollanders. Rampen, oorlogen, ziekten en hongersnoden worden als de wrekende hand van God gezien en op allerlei gebied behielden de steden nog hun Middeleeuws karakter. De Leidse tak van de familie was een in die jaren tamelijk kleine tak, d.w.z. relatief gering in aantal. Dit hield mede verband met het vrij geringe aantal kinderen en de eveneens vrij geringe kindersterfte, uitzonderingen daargelaten. Zeker tot 1680 groeide de Leidse bevolking, deelde men relatief in de welvaart en was er van grote hongersnood geen sprake. Echter, voor de voor het gezin Van den Bos specifieke omstandigheden kan men zich uiteraard niet beroepen op algemeen conjuncturele gegevens. Omdat over die specifieke omstandigheden niets of vrijwel niets is overgeleverd, kan men zich slechts in algemene termen uitlaten.

De zeventiende eeuw Over het wel en wee van de familie Van den Bos in de periode 1600-1700 is vooralsnog niet zeer veel met zekerheid te melden. Uit 18e eeuwse bronnen is komen vast te staan dat de woonsteden van de familie zich concentreerden rond Herengracht en Nieuwe Rijn en het daartussen gelegen gebied. Waarschijnlijk is dat dit gebied reeds in de 17e eeuw door de familie werd bewoond. Voor wat betreft de genealogische gegevens valt aan te nemen dat de grootvader van de in 1700 geboren Jan van den Bos rond 1630 in Leiden geboren moet zijn. Zijn voornaam is ons niet bekend maar waarschijnlijk luisterde ook hij naar de naam Jan of Joannes. Ook de naam Jacobus behoort tot de mogelijkheden, maar omdat de oudste zoon van Jacobus Johannes heet is dit niet waarschijnlijk. Kleinkinderen werden zoveel mogelijk naar hun grootouders vernoemd als overblijfsel van een oude reïncarnatie- gedachte.Van de uit deze jaren overgeleverde DTB (doop-, trouw- en begraaf)registers is slechts ongeveer 23% bewaard gebleven. Het was in deze tijd dat er in Leiden grote woningnood heerste. De strijd tussen de remonstranten en contra-remonstranten was juist beëindigd. Door de overbevolking stegen de huurprijzen, zeker tot 1630. In 1623 verdrievoudigde de prijs van rogge. De rond 1630 geboren telg uit het geslacht Van den Bos verging het waarschijnlijk aanmerkelijk beter dan zijn 'Vlaamse voorvaderen', maar bij tijd en wijle werden ook hem rampspoed en onheil niet onthouden. In 1634 werd de helft van de lakenarbeiders bedeeld, terwijl meer dan de helft van de Leidse bevolking in deze tijd in de textiel werkzaam was. In de jaren 1635-1636 woedde een grote pestepidemie in Leiden, terwijl in de jaren 1643-1644 door misoogsten en klimatologische omstandigheden de voedselprijzen werden opgejaagd en grote hongersnood voorkwam. Dit laatste herhaalde zich in de jaren 1649-1650 bij de aanvang van het eerste Stadhouderloze tijdperk. Ook in 1652-1653 was er een bestaanscrisis. Waarschijnlijk vond Joannes of Jacobus werk in de lakenindustrie en huwde hij in de jaren rond 1660. Zeker is dat hij een zoon Jacobus van den Bos kreeg, wellicht eveneens rond 1660 geboren. Voorts had hij een zoon Johannes van den Bos die later trouwde met Maria van der Ploegh. Gabriel, Pieter en Rebecca van den Bos waren eveneens kinderen van hem. Rond 1665 woedt in Europa de verwoestendste ziekte aller tijden: de pest. Deze afschuwelijke ziekte is ongemerkt meegekomen met de Italiaanse handelsschepen die rijkbeladen uit het Oosten terugkeerden en geen flauw vermoeden hadden van het onheil dat ze aan boord hadden. In die tijd zag men ziekte nog als een straf van God. Dat, zoals bij de pest, de rattenvlo de boosdoener kon zijn, kwam bij niemand op. De ziekte greep razendsnel om zich heen, hele dorpen werden tot de laatste sterveling uitgeroeid en de mensen raakten volkomen in paniek. Een pestlijder kreeg over zijn hele lichaam zwarte etterende pestbuilen (vandaar de naam Zwarte Dood) en stierf een ellendige dood. Het weekloon van de 17e eeuwse Van den Bossen moet rond zeven gulden hebben bedragen. Dit was een alleszins redelijk bedrag in die tijd. Een kroes bier kostte rond 1650 een halve stuiver, terwijl een pond kalfsvlees al voor vier stuivers te koop was. Er werd in het gezin Van den Bos waarschijnlijk veel vis gegeten, vooral haring en kabeljauw. De belastingdruk -men denke hierbij vooral aan de stedelijke accijnzen- werd veelal door loonsverhogingen gecompenseerd. Aan het eind van de eeuw nam de belastingdruk zelfs nog af. De weverslonen kwamen evenwel ook sterk onder druk te staan. Wel daalde het weversloon vanaf 1650 enigszins tot ongeveer vijf gulden. Rond 1675 kostte een brood van anderhalf pond ongeveer twee stuiver. Vrouwen verrichtten in deze jaren veelal avondwerk tegen stukloon, vaak geholpen door de kinderen om het weekloon van de man nog aan te vullen. Verse groenten, witte kool, pastinaken, sjalotten en prei waren in overvloed verkrijgbaar en niet duur. Algemeen ingeburgerd in deze tijd was een soep van erwten en pruimen. Men moet zich voorstellen dat het gezin Van den Bos in 1660 karnemelk of wei dronk bij het ontbijt, voor het overig bier als dagelijkse drank. Bier in de kroeg kostte rond deze jaren een halve stuiver, terwijl bier in een stenen kruik voor consumptie thuis voor nog minder verkrijgbaar was. Koffie en thee werden nog niet algemeen gedronken. Pas na 1700 kwam koffie als dagelijkse drank in zwang, thee is van nog latere datum. Er is door historici wel aangenomen dat in de pre-romantische periode de gehechtheid van ouders aan hun kinderen, zeker ook door de vrij grote kindersterfte en de onzekerheid van het bestaan sterk te wensen overliet. Er bestaan evenwel weinig aanwijzingen die deze these bevestigen. De geboorte van zoon Jacobus rond 1660 zal zeker als een belangrijke gebeurtenis zijn gezien, wellicht als een half-openbare aangelegenheid die gepaard ging met feesten en partijen. We kunnen ons voorstellen hoe Jacobus van den Bos ter wereld kwam in het vrij donkere, spaarzaam gemeubileerde huis met houten vloeren. Mogelijk beviel moeder Van den Bos op een baarstoel of op een aantal tegen elkaar aangeschoven stoelen (kort bed). Er was uiteraard een vroedvrouw aanwezig. In het geval van eventuele complicaties werd er een vroedmeester gehaald. Bevallen gebeurde ook wel op de schoot van een andere vrouw, de schootster. Complicaties kwamen heel vaak voor, vaak als gevolg van ondervoeding en Engelse ziekte die een misvormd bekken kon veroorzaken. Vroedvrouwen waren veelal in de weer met olie en zalf of boter. Ze gaven de hoogzwangere veelal bouillon om aan te sterken. Zeker is dat Jacobus van den Bos als pasgeborene werd gebakerd, strak in windsels gewikkeld en naast natuurlijke voeding pap kreeg van water, witbrood, suiker en wijn. Genoemde Jacobus van den Bos moet in de jaren na 1680 in het huwelijk getreden zijn met een Leidse jongedochter, Judith Kasteel genaamd. De huwelijksaangifte is niet bewaard gebleven. (Die is echter later wel gevonden, in het jaar 1681. Hieruit bleek dat de familie uit Frankrijk afkomstig was, zodat bovenstaand verhaal niet langer geheel klopt. Pierre, de vader van Jacob was afkomstig uit een dorp bij Valenciennes. Jouke) Waarschijnlijk werd het huwelijk in de Hooglandsche Kerk voltrokken ten overstaan van een gereformeerd predikant. Huwelijken waren in de 17e en 18e eeuw namelijk slechts dan rechtsgeldig indien een gereformeerd predikant ofwel een huwelijkscommissaris het huwelijk had voltrokken. Tussen 1695 en 1805 bestond er overigens zelfs een belasting op het trouwen, de zogeheten huwelijksimpost. Uit meer algemene gegevens is komen vast te staan dat mannen niet beneden hun 25e huwden. Vader bepaalde meestal het beroep van de kinderen.

Jacobus van den Bos en Judith van den Bos-Kasteel zullen het in de eerste jaren van hun huwelijk geenszins gemakkelijk hebben gehad; de jaren 1692-1693 kenden voedselschaarste en hoge levensmiddelenprijzen , ook al vanwege de destijds gevoerde Negenjarige oorlog. Judith beviel mogelijk in 1682 van haar oudste dochter Lijsbeth. De baby werd op 12 februari van hetzelfde jaar gedoopt. De omstandigheden moeten in deze jaren benard geweest zijn. De Leidse textielnijverheid maakte in de periode 1680-1700 een ernstige periode van recessie door, terwijl de prijzen sterk stegen. Op 11 maart 1683 werd dochter Jannetje van den Bos gedoopt, maar uit het feit dat op 29 augustus 1684 opnieuw een Jannetje werd gedoopt mogen we afleiden dat de eerstgenoemde vrij snel is overleden. Eerste zoon Johannes van den Bos werd op 25 april 1686 te Leiden gedoopt. Hieruit zou men kunnen afleiden dat de vader van Jacobus(ca 1660) Johannes heette. Magdalena van den Bos kwam in 1689 ter wereld, in het jaar van de Glorious Revolution in Engeland toen met Willem en Mary een nieuw tijdperk begon in de Britse parlementaire geschiedenis. Magdalena werd op 16 november gedoopt. In de jaren na 1690 baarde moeder Judith nog eens vier kinderen: Pieter (gedoopt op 7 november 1691), Johannes (gedoopt op 8 februari 1693), Steven (gedoopt op 24 oktober 1694) en Lowijsje (gedoopt op 25 maart 1699) Zoon Johannes werd op 5 december 1700 gedoopt. Na hem werd nog een zoon Jacobus geboren. Vast staat dat de Leidse wevers in 1701 in staking zijn gegaan uit protest tegen de slechte leef- en werkomstandigheden.

18e eeuwse bronnen Voor wat betreft de 18e eeuw spreken de bronnen duidelijker taal. Ofschoon de oudste trouwboeken in algemene zin teruggaan tot de jaren 1540-1550, laat ons deze bron voor wat de familie Van den Bos betreft vooralsnog rond 1660 in de steek. Na die tijd kunnen we wel over rijk stromend bronnenmateriaal beschikken, waarschijnlijk mede omdat de huwelijksbelasting nauwkeuriger registratie noodzakelijk maakte. Keren we terug naar het leven van de in 1700 geboren Jan van den Bos, dan kan men zich voorstellen onder welke vaak moeilijke omstandigheden de jongen in het gezin opgroeide; De zeer strenge winters van 1708 en 1709 leverden een verdrievoudiging van de roggeprijzen op, hetgeen zeker ook van invloed moet zijn geweest op het voedselpakket van de toen ongeveer 9 jaar oude Jan. Gezien de vanaf 1713 veelvuldig optredende vee- en runderpest stegen de prijzen voor boter en kaas in de navolgende jaren navenant. De belastingen en accijnzen zullen tamelijk hoog zijn geweest. Onduidelijk is hoe het vader Jacobus en moeder Judith van den Bos verder is vergaan in de jaren na 1700. Rond 1720 zouden zij ongeveer zestig jaar oud zijn geweest, mogelijk nog ouder. Over hun verdere leven is ons niets bekend. Ook weten we niet waar ze precies hebben gewoond, zij het dat we met enige zekerheid kunnen stellen dat dit mogelijk aan de Waartgracht, Oranjegracht of Vestestraat geweest is. Niet uitgesloten moet worden geacht dat ze de kerstvloed van 1717 nog hebben beleefd en de beurskrach van 1720. Zeker is dat Judith van den Bos-Kasteel (alias Judith Jans) op 26 augustus 1719 getuige was bij de ondertrouw van haar dochter Lowijsje van den Bos en Jacob van Delft, een hoedemaker uit Amsterdam. Judith is dus na 1719 overleden. De economische problemen aan het begin van de 18e eeuw hebben de nog tamelijk jonge Jan er evenwel niet van weerhouden een gezin te stichten. Het is op 28 oktober 1719 geweest dat Jan, toen ongeveer 19 jaar, in het huwelijksbootje trad met een zekere Anna Thijsse. Jan was toen al als lakenwerker werkzaam en woonachtig in de Vestestraat. Van Jan en Anna is bekend dat zij een zoon Jacobus van den Bos kregen die op 17 mei 1723 werd gedoopt. Jan en Anna woonden in het gebied rond de uit 1663 daterende houten Lootskerk. Of Anna in de jaren direct na haar huwelijk kinderloos is gebleven is onduidelijk. Jacobus wordt als enig kind genoemd. Zeker is wel dat Anna mogelijk tijdens of na de geboorte is overleden. Vanwege het ongunstige economische tij zal het gezin het in deze jaren niet zeer breed hebben gehad. De bloeitijd in de lakenindustrie had Leiden reeds lang achter zich. De prijzen voor consumptiegoederen daalden evenwel vanaf 1730. Na het overlijden van zijn vrouw Anna in 1723,( kraamvrouwenkoorts was een veelvuldig voorkomend verschijnsel) hertrouwde Jan (ged. 5 december 1700) in april 1724 met een zekere Sara van der Starre, waarna ze zich in de Vestestraat vestigden. Moeder Sara beviel in 1725 van een zoon Jacobus. Hij werd op 2 februari van dat jaar gedoopt. In 1727 volgde dochter Sara van den Bos. Zij werd op 26 oktober 1727 in de kerk gedoopt. Over het leven van Jan en Sara in de jaren na 1724 is ons niets overgeleverd. Wel weten we dat Sara rond 1729-1730 moet zijn overleden aangezien Jan op 17 november 1730 als weduwnaar in ondertrouw gaat met Susanna Teyn. Broer Steven is als getuige bij de ondertrouw aanwezig. De beiden trekken in een woning aan de Loijerstraat, waarna Susanna Jan opnieuw een aantal kinderen schenkt: Judith van den Bos(gedoopt op 29 mei 1731), Santje van den Bos (gedoopt op 25 februari 1733) en Jan van den Bos (gedoopt op 26 juni 1737) Gezien het feit dat Jan eind 1738 hertrouwde met Lena van den Burg, mogen we aannemen dat Susanna rond 1737-1738 ten gevolge van een misgeboorte of complicaties bij de geboorte van haar derde kind is overleden. Na zijn tweede huwelijk trok Jan met Lena naar een pand aan de Waartgracht te Leiden. Lena had in de tijd voor haar huwelijk gewoond in de zogeheten Kuyperspoort nabij de Haarlemmerstraat. Jan, inmiddels al geruime tijd als lakenwerker werkzaam en Lena, waarschijnlijk druk doende een huishouden op poten te zetten, kregen in 1739 hun eerste zoon, het zevende kind van Jan; Adrianus van den Bos werd op 20 september 1739 in de eerder genoemde Lootskerk aan de Herengracht gedoopt. We kunnen ons voorstellen hoe Jan, Lena en hun zoontje Adrianus de eerste jaren in hun woning aan de Waartgracht moeten hebben doorgebracht. Zij beleefden de barre winter van 1739-1740 en het natte voorjaar en de slechte zomer van 1740, gepaard met opnieuw hoge prijzen en misoogsten, nog verergerd door de Oostenrijkse Successieoorlog van hetzelfde jaar. Ook in Leiden kwam het in 1740 tot hongeroproer al kwam echte honger hier over het algemeen nauwelijks voor omdat de textielwerkers hier geld bijeen brachten voor zogeheten 'knechtsbossen', ook om zich te wapenen tegen kosten van ziekte en invaliditeit.

Vooral op het platteland was in die jaren de armoede groot. Steden als Haarlem, Leiden, Delft en Gouda vielen door de malaise in de handel, de landbouw en de visserij in inwonertal terug met een kwart (Gouda en Delft), een derde (Leiden) en soms met bijna de helft (Haarlem). In 1742 beviel Lena van een dochter Grietje van den Bos, waarna in 1744 zoon Jan ter wereld kwam. Op 6 september 1744 werd Jan gedoopt. In de sociaal-economische omstandigheden trad echter weinig verbetering op. Gedurende het jaar 1744-1745 kwam door de aanhoudende veepest 77% van de Hollandse veestapel te overlijden waardoor de meeste zuivelproducten opnieuw sterk in prijs moesten stijgen. Het zal voor zich spreken dat deze omstandigheden zeker ook gevolgen hadden voor de beschikbaarheid van melk ten behoeve van de nog jonge kinderen van Lena en Jan. In 1748 waren Adrianus en Grietje al niet meer in leven. In de jaren rond 1746 namen de maatschappelijke spanningen toe, ook al vanwege de oprukkende Fransen. Deze spanningen, mede aangewakkerd door de daling van de koopkracht, mondden in 1748 uit in het zogeheten Doelistenoproer, een democratiseringsbeweging die zich fel verzette tegen de regentendictatuur, resulterend in een herstel van het stadhouderschap.In 1747 klaagde het smidsgilde van Amsterdam over 'een volstrekte neringloosheid en een gansch gebrek van werk voor sommigen'. De duurte van eetwaren in 1740 en 1741 had de armoede sindsdien zo zeer doen toenemen, dat alleen in het jaar 1746 de stad Amsterdam f224.000 had moeten bijpassen 'buiten de gemeene middelen uit der stadskasse'.

Over de leefomstandigheden van de familie Van den Bos in de jaren 1750-1760 is ons niet bijster veel bekend. Zoon Jan vierde in september 1759 zijn inmiddels vijftiende verjaardag, terwijl vader Jan inmiddels moet zijn overleden. Lena van den Burg ging op 11 oktober 1748 in ondertrouw met Johannes Brouwer. Zij woonde toen nog in de Loyerstraat en had nog slechts een kind: Jan. Mogelijk at men nog altijd vrij veel roggebrood, brij en knollen, al won de aardappel rond deze jaren vrij veel terrein als volksvoedsel. Graan werd na 1750 alsmaar duurder. Uit de annalen is ons bekend dat het water in de Leidse grachten in 1755 steeg ten gevolge van een aardbeving in Portugal. Het moet in 1756 geweest zijn dat Maria Ket, de latere vroedvrouw die aanwezig was bij de geboorte van Jan van den Bos (1814), geboren werd. Haar zuster Sara was met een voorvader van Johannes Bavelaar ( 4 september 1899- 14 september 1984) gehuwd. Intussen weten we niet hoe het de ouders van vader Jan van den Bos, de grootouders van de vijftienjarige, is vergaan. Grootvader Jacobus van den Bos was rond 1660 geboren en we moeten derhalve aannemen dat hij voor 1740 is overleden(eventueel voor 1715). Anders dan in onze tijd was de leeftijd van zestig-zeventig jaar in de 18e eeuw al een bijzonder hoge leeftijd. Ons is niet duidelijk of de grootvader deze leeftijd heeft mogen bereiken, dan wel of zijn vrouw Judith van den Bos-Kasteel in deze jaren nog in leven geweest zal zijn. Over het verdere verloop van hun leven blijft tot op heden nog veel in nevelen gehuld. Zeker is dat ze voor hun levensonderhoud op latere leeftijd sterk afhankelijk van hun kinderen moeten zijn geweest en het is geenszins uitgesloten dat ze bij één van hun kinderen zijn ingetrokken. Zoon Jan (1700) overleed rond 1747. Zijn vrouw en kinderen vertrokken rond 1760 naar een nieuwe woning aan de Tweede Rhijnstraat. Datzelfde jaar deed zich een crisis voor in de financiële wereld. In 1763 beleefde Jan mogelijk de strenge winter, waarbij mensen doodvroren. Zo was het op 1 januari 1763 plotseling sterk begonnen te vriezen. Op 6 januari waren de wateren bevroren en zag men de eerste arresleden op het ijs. Op 10 januari was het ijs anderhalve voet dik en de meeste mensen waren gedwongen op stro te slapen in de bedstee. Direct was een grote schaarste aan water het gevolg en op 23 januari was in veel kranten te lezen over de eerste dodelijke slachtoffers van de scherp insnijdende koude. Soldaten werden dood aangetroffen in hun wachthuisjes. Water werd onbetaalbaar. Omdat er ook vrijwel geen water meer beschikbaar was, trad er groot brandgevaar op. Er was geen bluswater meer voorhanden. Tussen 5 en 10 maart 1763 was er mooi weer geweest, maar op 10 maart stak 's middags om vijf uur een heftige storm de kop op die op 11 en 12 maart voortduurde. De storm hield tot de avond van 13 maart aan waarna het vriezende weer opnieuw intrad. Volgens het Centraal Bureau voor Genealogie zou de vader van de bijna 20-jarige Jan, Jan van den Bos (1700) voor 1766 zijn overleden. Moeder Lena van den Burg, de vrouw van Jan met wie hij in 1738 in het huwelijk was getreden, zou voor 1766 met Johannes Brouwer zijn hertrouwd. Dit was de stiefvader van Jan van den Bos (1744). Zeker is dat Lena met Johannes Brouwer aan het Levendaal heeft gewoond. In de Rhijnstraat, kreeg zoon Jan (1744) al vrij snel verkering met een mogelijk buurmeisje, Adriaantje van der Velden geheten. Adriaantje woonde hier waarschijnlijk alleen of was wellicht jong weduwe geworden. Haar moeder, de aanstaande schoonmoeder van Jan, woonde in elk geval aan de Uiterste Gracht; Het was in maart 1766 dat Jan en Adriaantje in het huwelijk traden, in dezelfde periode als waarin Willem V als stadhouder werd geïnstalleerd. Een jaar later, in juli 1767, zag dochter Lena van den Bos het levenslicht, gevolgd door de geboorte van zoon Jan in 1770, dochter Santje in 1772, zoon Hannes in 1774, de dochters Lijsje en Adriana in resp. 1776 en 1779, zoon Abraham in 1781 en dochter Catharina in 1783. In de jaren 1772-1773 deed zich weer een ernstige financiële crisis voor. Het was de periode van de romantiek en de publicatie van "Die Leiden des jungen Werthers" door Goethe in 1774. Deze leidde tot een golf van zelfmoorden in Europa. Waarschijnlijk is dat moeder Adriaantje van den Bos, nog geen veertig jaar oud, in 1783 bij de geboorte van dochter Catharina in het kraambed is overleden. Bij haar overlijden waren nog vijf van de acht kinderen die zij gebaard had in leven. Gezien het feit dat in de jaren na 1770 rodeloop en dysenterie veelvuldig voorkwamen, mag men aannemen dat de drie kinderen het slachtoffer zijn geworden van juist deze ziekten. Mogelijk is Adriaantje zelf aan dysenterie bezweken. Dysenterie wordt met name veroorzaakt door consumptie van besmet voedsel of verontreinigd drinkwater. Uit deze periode is ons bekend dat zich in Leiden een klein garnizoen huursoldaten bevond in verband met de toegenomen spanningen met Engeland. De Republiek had de zijde van de opstandige Verenigde Staten tegen het moederland gekozen. Het waren vooral Zwitserse soldaten die het slachtoffer werden van de rodeloop in deze periode (1781-1783). Vrij spoedig na het overlijden van zijn vrouw Adriaantje, is Jan hertrouwd met een zekere Jannetje Velling. Zijn moeder was toen reeds lang hertrouwd met een zekere Johannes Brouwer met wie zij op het Levendaal woonde. Op 6 februari 1784 gingen de beiden in ondertrouw. Jannetje was de weduwe van Pieter Sierkzee en had zelf ook al drie kinderen; Men moet het zwaar te verduren hebben gehad. De meeste kinderen waren nog vrij jong. Oudste dochter Lena, in juli 1767 geboren, zou bij het tweede huwelijk van haar vader niet ouder dan 16-17 jaar zijn geweest, terwijl zoon Jan nog geen veertien jaar oud was. Vanwege het grote kindertal is denkbaar dat men in de tijd rond de Franse revolutie in 1789 naar een woning aan de Oranjegracht is verhuisd. In de winter van 1795 trokken de Fransen Nederland binnen. Hun opmars verliep zeer snel omdat de rivieren en de Hollandse waterlinie bevroren waren. Even nog viel de dooi in en de Oranjes hoopten zo toch nog een noordelijke of oostelijke stad, of misschien zelfs Amsterdam als fort tegen de Fransen te kunnen handhaven. Daarna begon het weer streng te vriezen. Op 18 januari 1795 vertrok Prins Willem V vanuit Scheveningen naar Engeland.

De situatie was toch al verre van rooskleurig in deze laatste decennia van de 18e eeuw. In 1770-1772 waren de graanprijzen al sterk gestegen, terwijl vanaf 1780 de toestand echt nijpend werd. De Leidse arts Le Francq van Berkhey schreef in 1773 over de situatie: 'Men ontmoet uit hoofde van de deerniswekkende armoede onder dezulken een groot aantal magere, geruwe, teringachtige gestellen die door een bevende en knikkende gang duidelijk toonen dat het gebrek hier de natuur misvormt.' Dat Jan van den Bos al jong zijn vrouw verloor, mag tekenend heten voor deze tijd. Bovendien werd door de toenemende armoede en werkloosheid en de oorlog tegen Frankrijk het stichten van een gezin veelal uitgesteld. Ofschoon de gemiddelde Nederlander gedurende deze tijd dagelijks circa 75 gram vlees, 40 gram boter en 325 gram brood consumeert, kunnen velen zich nu niet langer vlees, brood en zuivel veroorloven. Er wordt relatief meer geld besteed aan jenever en tabak. Vaak wordt een pap uit rogge en boekweit bereid. Goed denkbaar is dat de in 1770 geboren Jan van den Bos in deze jaren aan het eind van de 18e eeuw niet direct aan werk is kunnen komen. De Leidse lakenindustrie was goeddeels in verval geraakt; produceerde men in 1671 nog 139.000 stuks laken, in 1725 was dit aantal gedaald tot 72.000. In 1775 werd een aantal behaald van 41.000 stuks, terwijl in 1795 het dieptepunt van 29.000 stuks laken werd bereikt. Deze sterke economische terugslag moet heel directe gevolgen hebben gehad voor de werkgelegenheid in Leiden en voor de plaatselijke bevolking in het bijzonder. De in 1770 geboren Jan van den Bos huwde in mei 1797 met Maria Taverne. Letterlijk luidde het in het bewaard gebleven trouwboek uit het Leids gemeentearchief: Jan van den Bos, cassaayend jongman van Leyden, wonende op de Oranjegragt Sqt met Jan van den Bos zijn vader, wonende op de Oranjegragt, met Maria Taverne, Jonged. van Leyden, wonende op de Uiterstegragt Sqt, met Johanna Kok haar moeder, wonende op de Uiterstegragt; Na hun huwelijk betrokken de beiden een woning aan de Uiterste gracht, waarna ze begin 1813 naar de Kraaierstraat zijn verhuisd. Uit de volkstellingslijst van 1815 blijkt dat er in dat pand 10-12 personen hebben gewoond. Er werden drie jongens beneden 18 jaar geteld, zeven meisjes of vrouwen, twee weduwen en in totaal acht gereformeerden. Onduidelijk is welk beroep Jan in zijn jonge jaren heeft uitgeoefend. Zeker is dat Jan rond 1814 als 'beroepsmilitair' in functie is geweest. Uit gegevens van de sectie militaire geschiedenis van de Koninklijke Landmacht is komen vast te staan dat het 13e bataljon landmilitie, waarin Jan diende deel uitmaakte van een twintigtal bataljons dat op 18 januari 1814 was opgericht. Het bataljon lag in Den Haag in garnizoen. Op 24 maart 1815 werden de bataljons landmilitie omgedoopt tot bataljons nationale militie, waarbij het 13e bataljon landmilitie het 15e bataljon Nationale Militie werd. Op 8 oktober 1815 ontstonden er 17 afdelingen infanterie. Toen ons land in 1813 zijn onafhankelijkheid herkreeg ontstond de landmilitie. De sterkte daarvan bedroeg ongeveer 20.000 man. In beginsel werd er van een vrijwillige dienstneming uitgegaan. Indien onvoldoende belangstelling hiervoor bestond moest dit worden aangevuld door ingezetenen in de leeftijd tussen 17 en 45 jaar. De belangstelling voor vrijwillige dienstneming in het staande of beroepsleger was teleurstellend. Naar aanleiding hiervan werd in februari 1815 de eerste Militiewet aangenomen. Hierin werd een artikel opgenomen waarin werd bepaald dat naast het beroepsleger er een Korps Nationale Militie werd ingesteld. De sterkte daarvan bedroeg 1 man per 100 zielen. Deze militie werd samengesteld uit militievrijwilligers en aangevuld met ongehuwden in de leeftijd van 18 tot 23 jaar. De eerste oefentijd was 2 1/2 maand en er was een jaarlijkse herhalingsoefening van 1 maand. Indien de wervingsresultaten voor het beroepsleger tegenvielen moest een gedeelte van de nationale militie 11 maanden langer dienen.

Negentiende-eeuwse wederwaardigheden Jan en Maria kregen na hun huwelijk in 1797 een dochter Adriana van den Bos. In 1798 werd Anna geboren. Er moet in deze tijd bittere armoede geleden zijn. In Holland was in de Franse tijd ongeveer 15% van de bevolking afhankelijk van de bedeling. De bedelarij werd een nog groter probleem dan eerder in de achttiende eeuw al het geval was geweest. De koopkracht van de mensen die nog werk hadden daalde aanmerkelijk. Uit een statistiek van de lonen van ongeschoolde bouwvakkers in Alkmaar, afgezet tegen de prijs van roggebrood, blijkt dat voor hen de toestand na 1780 en vooral na 1795 dramatisch verslechterde. Mogelijk heeft Jan af en toe wel enig werk gevonden. Veel is ons daarover niet bekend. Duidelijk moet zijn dat het gezin Van den Bos in de jaren rond 1800 grote moeite heeft moeten doen om de eindjes aan elkaar te knopen, ook al omdat heffingen werden ingevoerd op producten als vis, boter, grutten, olie, aardappelen, kaarsen en zelfs op linnen. Ziekte en honger eisten hun tol in met name de jaren 1800-1819; van de in totaal twaalf kinderen die Maria heeft gebaard in de jaren 1797-1814, zijn er minstens zes voortijdig aan hun einde gekomen. De in 1801 geboren zoon Jan overleed al na een maand. Hendrik, in 1805 ter wereld gekomen, werd niet ouder dan twee jaar, terwijl tweelingbroer Jan Willem Frederik in januari 1808, nog geen drie jaar oud, het leven liet. De in augustus 1806 geboren dochter Adriana overleed in juli 1807, nog voor haar eerste verjaardag. Dochter Lena was nog geen drie jaar toen ze stierf en Adriana was amper een jaar toen ze op 3 februari 1813, om half vijf 's ochtends kwam te overlijden.

Maria en Jan zullen weinig echt gelukkige jaren hebben beleefd. Van hun in totaal twaalf kinderen zullen er waarschijnlijk vier tot vijf in leven zijn gebleven. Menigmaal zal het echtpaar naar het Papegaay's bolwerk zijn getogen, de toenmalige begraafplaats in het Noorden van Leiden. Opmerkelijk is overigens dat zowel Hendrik als Adriana in juli 1807 zijn overleden. Mogelijk is hier een of andere epidemie in het spel geweest. Het jaar 1807 was al slecht begonnen. Op 12 januari ontplofte het kruitschip in Leiden. De jaren 1807-1810 waren economisch zeer zware jaren. Op 11 februari 1812 werd om half twaalf 's avonds Adriana geboren. Maria Taverne was toen 35 jaar en dus rond 1777 geboren. Jan was wever en Maria was spinster. Begin 1813 verhuisde het echtpaar -na het overlijden van dochter Lena in december 1812- van de Uiterste gracht naar de Kraaierstraat. Op 14 oktober 1814, om negen uur 's avonds beviel Maria, in het huis aan de Kraaierstraat van een zoon, Jan genaamd. Vroedvrouw Maria Ket, in 1756 geboren en woonachtig aan de Kalvermarkt, was bij de bevalling aanwezig. Zij was het ook die op 15 oktober 1814 op het gemeentehuis aangifte heeft gedaan van de geboorte van het kind. Willem Zaalberg, een 72-jarige buurman van de familie en de 27-jarige Paulus Jacobus de Tombe, eveneens een buurtbewoner, zijn met de vroedvrouw meegegaan om aangifte te doen. Vader Jan van den Bos, inmiddels in het leger dienend als beroepsmilitair (remplacant bij de landmilitie te Den Haag) zal waarschijnlijk verhinderd zijn geweest. De omstandigheden waaronder de kleine Jan moest opgroeien, waren intussen geenszins verbeterd. De klimatologische omstandigheden gedurende de jaren 1812-1817 waren ronduit slecht te noemen. Cholera en typhus grepen om zich heen. Veel reden tot vreugde was er niet, zij het dat Nederland na de onafhankelijkheid van 1813 en het Congres van Wenen in 1814-1815, in 1815 tot Koninkrijk werd uitgeroepen. Het jaar 1817 gaf een verdubbeling van de prijs van rogge te zien, terwijl de aardappelprijs zelfs verviervoudigde. Het kwam dat jaar dan ook tot hongeroproer in veel steden. In Leiden werden 14.000 van de 28.000 inwoners bedeeld. De jaren 1818 en 1819 gaven geen verbetering te zien. De jaren na 1820 werden door een zekere matheid gekenmerkt. Op 5 mei 1821 overleed Napoleon op het eiland St.Helena. Latere historici en literatoren spreken in dit verband wel van een Jansaliegeest die door de Nederlanden waarde. In Leiden was het al niet veel anders gesteld. Het gezin Van den Bos heeft er zeker ook onder te lijden gehad. Moeder Maria van den Bos-Taverne moet aan het eind van haar Latijn zijn geweest na de droefgeestige jaren aan het begin van de eeuw. Ze overleed op 21 december 1827, ongeveer 55 jaar oud in het Caecilia gasthuis in Leiden, waar ze vermoedelijk ziek heeft gelegen. Haar echtgenoot Jan woonde toen nog aan de Uiterste gracht. Haar jongste zoon Jan was toen amper dertien jaar. Volgens de in 1829 gehouden volkstelling was vader Jan (1770-na 1850) in dat jaar werkzaam als wever. De zomer van 1826 was warm en heet. Over hoe het vader Jan van den Bos intussen is vergaan, is ons niet veel bekend. Het is niet waarschijnlijk dat hij nadien nog is hertrouwd; Hij was inmiddels ook al bijna zestig jaar en hij heeft tot na 1850 geleefd. Zijn laatste levensjaren sleet hij in het Oudeliedenhuis in de Kaarsemakersteeg. Zoon Jan vierde in oktober 1829 zijn vijftiende verjaardag. De daarop volgende winter was de strenge winter van 1829-1830. Ons land telde nu zo'n 2,6 miljoen inwoners. Met de volksgezondheid was het nog altijd droevig gesteld. In 1832 stak opnieuw een cholera-epidemie de kop op, maar deze had geen directe gevolgen voor de nog in leven zijnde familieleden. Rond 1834-1835 zou Jan een zoon hebben gekregen die de naam Mattheus den Os droeg. Veel is hierover niet bekend. Het moet in de loop van de jaren dertig van de 19e eeuw geweest zijn dat zoon Jan werk vond als kuiper en in contact kwam met Jannetje Isabella van Heusden. Op 18 december 1837 gingen ze in ondertrouw en op 11 januari 1838 traden ze in het huwelijk en een jaar later werd hun eerste kind geboren. Het was een meisje en ze werd vernoemd naar haar in 1827 overleden grootmoeder Maria. We schrijven dan de mei-maand van het jaar 1839. Later dat jaar zou een zware storm op 29 november het water in Holland opjagen. Daarbij werd ook Leiden bedreigd door overstroming. Op 26 september 1837 werd in een certificaat van de Nationale Militie melding gemaakt van de inschrijving van Jan van den Bos, geboren 14 oktober 1814. Aan hem was bij de loting het nummer 79 toegevallen en van de militaire raad, hebbende zitting gehouden te Gouda, had hij voor een jaar vrijstelling gekregen, juist omdat hij beneden de maat was, d.w.z. beneden 1.55 meter. Zijn lengte bedroeg 1 el, 5 palm en 6 duim. Jan van den Bos (1814-1867) had een ovaal aangezicht, een rond voorhoofd, blauwe ogen, een ronde kin en bruin haar. Hij was niet in staat te schrijven, zodat we kunnen aannemen dat hij tussen 1820 en 1826 weinig of geen schoolopleiding heeft genoten. Dan staan de revolutionaire jaren veertig voor de deur. Het waren de jaren waarin ook het gezin Van den Bos weer bewogen momenten beleefde. Op 21 november 1841, een zondag, zou Jannetje haar inmiddels tweede kind baren. Het bleek een dood kind. Opnieuw was er verslagenheid in de familie. De diep droevige gebeurtenissen die de ouders van Jan aan het begin van de eeuw hadden moeten doormaken, leken zich nu te herhalen in het nog jonge gezin. Al spoedig na de misgeboorte werd opnieuw een kind verwacht. Op zaterdag 31 december 1842 kwam Jan van den Bos ter wereld. De vreugde was aanvankelijk groot, maar al spoedig bleek dat de baby niet zo gezond was als men had gehoopt. Het kind overleed op 22 februari 1843, nog geen twee maanden oud. Dat gebeurde 's nachts om drie uur in de woning aan de Vestestraat. Jan ( 1814) heeft met zijn vader (1770) om elf uur 's ochtends aangifte op het gemeentehuis gedaan. De laatste woonde toen reeds in de Kaarsemakerstraat. Het leed van het verlies van de beide kinderen werd nog verergerd door de slechte economische vooruitzichten, de grote werkloosheid en de veelvuldige misoogsten in deze jaren. Toch was er af en toe ook vreugde en hoop. Op 22 juni 1844 schonk Jannetje het leven aan een gezonde dochter, Jannetje Isabella. Op 1 februari 1847 kwam zoon Jan ter wereld. De hier heersende Aziatische cholera in 1848-1849 heeft, voorzover ons bekend, het gezin vrijwel ongemoeid gelaten. Tussen 1846 en 1849 overleed ongeveer 2% van de bevolking van de honger.

In de jaren 1850-1859 kwamen nog eens vier kinderen ter wereld; Willem Frederik in 1850, Johannes Frederik in 1852, Frederik in 1855 en Denijs in 1859. In deze jaren stak de cholera herhaaldelijk de kop op; in 1853-1854, in 1855 en zeer hevig in 1859. In dat laatste jaar moet de epidemie de in 1852 geboren Johannes Franciscus noodlottig geworden zijn. Hij overleed, zeven jaar oud, op 11 oktober 1859, een maand voor de geboorte van zijn broertje Denijs op 12 november 1859. Over de jeugdjaren van Denijs van den Bos (12 november 1859-oktober 1913) is ons niet veel bekend. Zeker is dat hij op zaterdag 12 november 1859 om half elf 's ochtends ter wereld kwam. Dat hij overleefde mag opmerkelijk heten. Door de al eerder genoemde cholera-epidemie was de kindersterfte onder zuigelingen ongewoon hoog dat jaar. In 1862 werd zijn jongste zus geboren: Elizabeth van den Bos. Denkbaar is dat Denijs van den Bos (1859-1913) in de jaren 1866-1872 op school heeft gezeten. We weten in ieder geval dat hij zijn handtekening kon plaatsen in later jaren, zodat we van enig genoten onderwijs mogen uitgaan. Op 4 februari 1867 overleed zijn vader, vrijwel zeker ten gevolge van de dat jaar 1866-1867 heersende cholera in ons land. Die dag zijn Mattheus den Os, zoon van Jan van den Bos-32 jaar (ca 1835 geboren) en wolruimer, wonend aan de Middelste Gracht en Willem van Zanen, een bekende van Jan van den Bos die rond 1798 was geboren en als sjouwer in de Janvossensteeg woonde, op het gemeentehuis aangifte van het overlijden gaan doen. Jan was 's nachts om een uur overleden in zijn woning aan de Uiterste gracht. Onbekend is hoe de navolgende jaren zeventig van de negentiende eeuw voor het gezin Van den Bos zijn verlopen. Mogelijk is Denijs aan het eind van de jaren zeventig in militaire dienst geweest. Hij moest rond deze tijd in contact zijn gekomen met de Leidse Susanna van Royen, met wie hij op 30 november 1881 's ochtends om 10 uur in het huwelijksbootje stapte. Denijs was sjouwer ten tijde van zijn huwelijk. In 1882 werd dochter Jannetje Isabella van den Bos geboren, maar zij overleed reeds vrij spoedig op 28 april 1886. Bij monde van zijn dochter Pieternelletje zou Denijs ten tijde van de geboorte van voornoemde dochter - wellicht rond kerstmis 1882- naar zijn baas zijn gestapt om wat melk en een ei. Daarop zou enige onenigheid zijn ontstaan, waarop het mogelijk tot een confrontatie tussen beiden is gekomen. Denijs heeft tal van beroepen uitgeoefend gedurende zijn leven. Hij zou onder meer als sigarenmaker werkzaam zijn geweest , heeft later een handeltje gedreven, heeft een kruidenierswinkel gehad en bovendien nog een water- en vuurwinkeltje, hetgeen in de jaren rond 1900 vrij algemeen voorkwam in Leiden. Het gezin Van den Bos beleefde de natte winter en de zonnige zomer van 1884 in Leiden. Dochter Pieternelletje werd in deze jaren geboren en rond 1886 kregen Denijs en Susanne een dochter Marie. Op 7 mei 1888 kwam Jans ter wereld. Susanne van den Bos-van Royen heeft mogelijk een aantal miskramen gehad. Uit de verschillende geboorte-aangiften is de verscheidenheid van beroepen van Denijs (1859-1913) af te lezen. Zo is hij in 1886 vormer of modelleur en in 1888 plotseling koopman. Gedurende de jaren 1890-1895 heeft men wellicht een korte periode in Amsterdam gewoond. Bij de geboorte van zijn zoon Denijs in 1896 geeft hij op sjouwer te zijn. Zijn moeder, Jannetje Isabella van den Bos-van Heusden, in 1867 als weduwe achtergebleven, komt op 27 oktober 1893(1899?) te overlijden, 74 jaar oud. Op 15 augustus 1895 komt zoon Jacobus van den Bos ter wereld. Op 16 september 1896 werd zijn zoon Denijs geboren, de latere groenten- en fruithandelaar die het koopmansbloed mogelijk van zijn ouders had geërfd. Toen Denijs ter wereld kwam, waren zijn ouders aan het nog ongedempte Levendaal woonachtig. De bewogen negentiende eeuw was toen vrijwel voorbij. Het was een revolutionaire eeuw geweest, waarin de Industriële revolutie in Nederland een hoge vlucht had genomen en een begin was gemaakt met de democratisering van ons land, later uitmondend in het algemeen mannenkiesrecht van 1917, het algemeen vrouwenkiesrecht van 1919. Van het landelijke en agrarische Holland van rond 1800 was nu vrijwel niets meer terug te vinden. De familie Van den Bos stond op de drempel van de twintigste eeuw, een eeuw die zo mogelijk nog revolutionairder zou worden dan de voorafgaande negentiende. Bekende gezichten De geschiedenis van de familie gedurende de twintigste eeuw mag nagenoeg als bekend worden verondersteld. Denijs van den Bos (1896-1966), de latere groenten- en fruithandelaar, groeide op aan het Levendaal. Zijn ouders dreven aan het begin van de eeuw onder meer een water- en vuurwinkel. Jongste broer Abraham van den Bos kwam op 25 november 1900 ter wereld. Zuster Jans huwde op 21 juli 1909. Denijs heeft zijn vader niet lang gekend. Deze overleed in het najaar van 1913(30 september 1913), nog geen 54 jaar oud. Hij was toen los werkman. Zijn zoon was toen amper zeventien jaar. Moeder Susanna van Royen, evenals haar man rond 1860 geboren, stond er nu alleen voor en het mag duidelijk zijn dat mede gezien de voedseldistributie ten tijde van de Eerste Wereldoorlog in de jaren 1914-1918 het gezin moeilijke tijden doormaakte. Zoon Denijs was intussen bij het conservenbedrijf van Tieleman en Dros komen te werken, waarna hij in contact was gekomen met een zekere Geertruida Nievaart. Zij was op 2 februari 1899 te Leiden geboren. In oktober 1917, (24 oktober 1917)Denijs vervulde nog zijn militaire dienstplicht, traden zij in het huwelijk, waarna zij op 12 maart 1918 hun eerste zoon kregen. De baby woog 12 pond. Geheel in de lijn van de traditie sinds 1859 noemden zij hem Denijs. Het pas gehuwde paar betrok een woning aan de Binnenvestgracht. Korte tijd was Denijs (1896) bij een bakker in betrekking. De navolgende jaren twintig verliepen vrij voorspoedig, al trad vanaf 1923 een prijsdaling van agrarische produkten in. De Nederlandse economie draaide op volle toeren en de buitenlandse handel groeide fors in de jaren na 1914-1918. Het gezin Van den Bos breidde zich uit en men zag uit naar een grotere woning. Men verhuisde naar een woning aan de Parkstraat, waar de huur f 2,80 per week bedroeg. Na korte tijd aan de Oranjegracht gewoond te hebben, verhuisde het gezin aan het eind van de dertiger jaren naar de Ringkade. In een interview met het Leidsch Dagblad, een plaatselijke krant, in februari 1983, vertelde Geertruida van den Bos-Nievaart over deze periode: 'Natuurlijk was het vroeger niet alleen maar rozegeur en maneschijn. We hebben altijd hard gewerkt, samen de kost verdiend. Maar ik ging nooit de deur uit voordat het huis aan kant was. En de kinderen hebben er altijd netjes bijgelopen. Het was geen goeie ouwe tijd, maar wel een gezellige tijd.'

Ze kan zich nog goed herinneren - aldus nog altijd het interview - dat bij overvloedige regenval het water de woningen aan de Ringkade, Parkstraat, Kooihof en Banka- en Bilitonstraat soms ver binnendrong. 'De bewoners die werden getroffen door de wateroverlast werden door iedereen geholpen. Dan was men, soms tot diep in de nacht bezig met het hozen van overtollig regenwater. En elke keer als het hard regende, begon het gevecht tegen het water opnieuw. Ondanks alle ellende was het soms net feest.' Gedurende het begin van de jaren dertig -de beurskrach van 1929 begon reeds in Nederland diep in te grijpen en de koude winter van 1928-1929 was mede schuldig aan de stadhuisbrand van februari 1929 in Leiden- genoot zoon Denijs zijn schoolopleiding aan de in 1883 opgerichte ambachtsschool, Haagweg 4 te Leiden. Op 16 augustus 1933 behaalde hij zijn zwemdiploma gekleed zwemmen. Susanna van Royen, de weduwe van de in 1913 overleden Denijs van den Bos was na een langdurig ziekbed op 6 december 1932 overleden. Ten behoeve van het onderhoud van haar grafsteen werd jaarlijks ongeveer fl 1,30 betaald door Jansje van den Bos, haar dochter. Zij bezocht in de jaren dertig ook jaarlijks het graf van haar moeder. Gedurende de laatste jaren van haar leven woonde Susanna in de Catharijnenstraat (slaapkamertje met linnenkast en huiskamer). In april 1934 verliet Denijs zijn school, waarna hij in dienst trad bij de firma Ideco aan de Breestraat. Op 28 februari 1935 begon hij te werken bij een bedrijf voor meubelfournituren te Voorschoten. Daar werkte hij tot 19 september 1936 om op 21 september van hetzelfde jaar weer bij Ideco terug te keren. Men beleeft de zachte winter 1935-1936.Op 12 april 1937 -het hoogtepunt van de depressie was inmiddels bereikt- begon de inmiddels 19-jarige Denijs zijn werk als electrisch lasser. In hetzelfde jaar 1937 woont men zes weken aan de Oranjegracht tegenover de ouders van moeder Geertruida van den Bos- Nievaart (2 februari 1899) Na de geboorte van dochter Coby in 1937 zou moeder Geertruida nog een kind gekregen hebben dat slechts kort geleefd heeft: Petronella.(2-3 augustus 1939)

Via de dansschool van Mieremet had zoon Denijs inmiddels kennis gemaakt met een zekere Jansje Schaft, de op 5 januari 1919 geboren dochter van metselaar Arie Schaft en Elizabeth Schaft-van Welzen. Op 28 mei 1939, eerste Pinksterdag, verloofden de beiden zich. Voor die gelegenheid werden zelfs verlovingskaartjes gedrukt. Uit latere verhalen is komen vast te staan dat deze vooroorlogse jaren, naast het leed van de vaak diep insnijdende crisis, vooral veel plezier en ontspanning hebben gebracht. Zo werd er bijzonder veel gefietst, bracht men menig bezoek aan de bioscoop -een sterk opkomend fenomeen in deze tijd- en was er gelegenheid om te dansen. Het moet in deze vooroorlogse jaren geweest zijn dat Janny en Nijs deelnamen aan een danswedstrijd, alwaar een prijs in de wacht werd gesleept bij de muziek van onder meer Malando, de koning van de tango.

Leidsch Dagblad (donderdag 17 februari 1983) Truus van den Bos kijkt terug op leven in De Kooi 'Geen goeie tijd, wel gezellig'

LEIDEN - Truus van den Bos-Nievaart weet het zich nog haarscherp te herinneren.'Ik ben van 1899', zegt ze.'Als kind heb ik in de Bloemstraat gewoond. De Kooi was toen allemaal weiland. Ik heb gezien hoe het langzaam aan werd volgebouwd'. Ze is er geboren en getogen, heeft er haar man leren kennen en haar kinderen zijn er geboren. Kortom: Truus van den Bos heeft haar leven lang in De Kooi gewoond.'Vroeger was het in de buurt gezelliger dan nu', meent ze.'Er woonden veel jonge gezinnen. De mensen hadden het niet breed, maar ze stonden altijd voor elkaar klaar. Ik heb ook nooit anders gedaan. Dat is de eerlijke waarheid'. 'Toentertijd was er ook al woningnood', weet ze nog. 'Je moest je laten inschrijven op het stadhuis. En dan wachten op een woning. Toen ik pas getrouwd was kreeg ik een huisje aan de Parkstraat. Ik verwoonde er f2,80 in de week. Toen had je nog een huurophaler aan de deur. Tegenwoordig zie je dat niet meer'. De langste tijd woonde Truus met haar gezin aan de Ringkade. Tot twee jaar geleden de stadsvernieuwing voor de deur stond. De slopershamer werd meedogenloos gehanteerd. Het huisje van Truus ging tegen de vlakte. Er kwam nieuwbouw voor in de plaats.'Ik heb wel gehuild toen ik er uit moest', vertelt ze.'Maar er zat niets anders op, het was niet goed genoeg meer om te renoveren'. Ze verhuisde helemaal naar de andere kant van de stad. Er was een flatje voor haar vrij in de bejaardenflat Rosenburch aan de Vijf Meilaan. Ze heeft er bijna twee jaar gewoond, maar kon er niet wennen. Een mooi flatje, daar niet van. Maar haar hart was in De Kooi.'Ik had er dood gegaan', zegt ze.'Ja, dat ga ik toch wel.Maar daar was ik eerder gegaan. Ik hield het er niet uit. 'Kom terug' Toen de nieuwbouw aan de Ringkade, een half jaartje geleden, haar voltooiing naderde zei een vroegere buurvrouw:'Meid, kom terug naar de Kooi'. Truus zag er tegenop om opnieuw te verhuizen maar, na veel wikken en wegen, besloot ze resoluut om de bejaardenflat de rug toe te keren. Terug naar De Kooi dus. Twee weken geleden vierde ze haar vierentachtigste verjaardag in haar nieuwe huis aan de Ringkade. Een huisje met een lift.'Maar', zegt Truus:'Af en toe neem ik ook de trap hoor, dat is goed voor de spieren'. Gerard Kluts, van Werkmanswoningen, vertelt dat de woningbouwvereniging er rekening mee had gehouden dat een aantal mensen, als ze eenmaal waren verhuisd, spijt zou krijgen van hun beslissing.'Ik kan me goed voorstellen dat mensen in een andere wijk niet kunnen wennen', zegt hij.'De Kooi is een fijne buurt. De mensen hier zijn hartelijk en hebben een groot saamhorigheidsgevoel. Je vindt hier nog burenhulp'. 'Ik heb nergens anders met zoveel plezier gewerkt als in De Kooi. De bereidheid om aan vervangende nieuwbouw mee te werken was erg groot. Zonder de medewerking van de bewoners zouden de nieuwe woningen er nooit zo snel gestaan hebben'. 'We hebben tevoren tegen de mensen gezegd dat, als ze ergens anders niet kunnen wennen, ze alsnog terug mochten naar hun eigen buurt. Zestig mensen hebben direct gezegd: als de nieuwbouw klaar is willen we terug. Toen mevrouw Van den Bos liet weten dat ze weer uit de bejaardenflat weg wilde, hebben we er voor gezorgd dat ze naar de Ringkade terug kon. We hadden nog een bovenhuisje vrij met een lift. Dus waarom niet', meent Kluts.

Thuis Truus van den Bos voelt zich weer helemaal thuis aan de Ringkade.'Zolang je jezelf kunt redden kun je beter op je zelf zitten',weet ze zeker.'Het is net of ik niet weg ben geweest. Ik ben oude buurtjes tegengekomen en maak weer een praatje aan de deur. Maar er is ook veel veranderd in de wijk'. Natuurlijk was het vroeger niet alleen maar rozegeur en maneschijn.'We hebben altijd hard gewerkt, samen de kost verdiend. Maar, ik ging nooit de deur uit voordat het huis aan kant was. En de kinderen hebben er altijd netjes bijgelopen',zegt ze trots. 'Het was geen goeie ouwe tijd, maar wel een gezellige tijd', verklaart Truus.'De nieuwe huizen zijn natuurlijk veel beter dan vroeger'. Ze kan zich nog goed herinneren dat bij overvloedige regenval het water de woningen aan de Ringkade, Parkstraat, Koohof en Banka- en Bilitonstraat, soms ver, binnendrong. Dit gedeelte van De Kooi behoorde nu eenmaal tot de lager gelegen wijken in Leiden.'De bewoners die werden getroffen door de wateroverlast werden door iedereen geholpen. Dan was men, soms tot diep in de nacht, bezig met het hozen van overtollig regenwater. En elke keer als het hard regende begon het gevecht tegen het water opnieuw. Ondanks alle ellende was het soms net feest'. Truus herinnert zich ook 't Spoortje nog.'Waar nu de huizen aan de Kooilaan staan kon je vroeger opstappen. Achter de Kooilaan en de Bankastraat had je alleen maar weiland en tuinderijen. En in het land stond een villa. Daar woonde de huisbaas van mijn schoonmoeder. De mensen die hier vroeger hebben gewoond, en hier in geen jaren geweest zijn, geloven hun ogen niet als ze nu komen kijken.'